Mensen verschillen. En dus ook hun voorkeuren in mobiliteit. Denk je aan een deelauto gebruiken, dan speelt natuurlijk mee wat het kost of hoe ver je moet lopen. Maar er is meer. Persoonlijke voorkeuren, gewoontes en zelfs psychologische factoren bepalen het gebruik. Voor de één is een auto een praktisch vervoermiddel (al dan niet met kinderzitje). Voor een ander is het een ‘mobiele opslagruimte’ voor persoonlijke spullen. Daarmee is een auto soms meer dan alleen een middel waarmee je jezelf van A naar B verplaatst. Dat maakt de overstap naar deelmobiliteit niet voor iedereen even vanzelfsprekend.
Hoewel iedereen uniek is, kunnen we op basis van leeftijd en gezinssituatie duidelijke groepen gebruikers onderscheiden met vergelijkbare mobiliteitsbehoeften. Gezinnen hebben bijvoorbeeld vaak andere wensen dan studenten, terwijl studenten onderling juist weer veel overeenkomsten vertonen in gebruikspatronen. Door deze doelgroepen te clusteren, kunnen gemeenten veel gerichter keuzes maken. Dit helpt zowel bij het bepalen van de locatie van een mobiliteitshub als bij het afstemmen van de voorzieningen op de specifieke behoeften in een wijk. Een doelgroepenbenadering maakt het dus mogelijk om hubs beter te laten aansluiten bij wat toekomstige gebruikers daadwerkelijk nodig hebben.
Uit recent onderzoek van AT Osborne en de TU Eindhoven blijkt dat er drie duidelijke gebruikersgroepen zijn:
Tip: Voor de flexibele groepen zijn extra voorzieningen zoals een café of flexwerkplekken aantrekkelijke toevoegingen die het gebruik van de hub stimuleren.
Aansluiten bij de behoeften is één kant van het verhaal, maar beleid speelt een minstens zo grote rol in gedragsverandering. Flankerend beleid – dat wil zeggen: aanvullende beleidsmaatregelen – zorgt ervoor dat duurzame keuzes aantrekkelijker of noodzakelijker worden. Dat vraagt om een balans tussen zogenaamde ‘zoete’ en ‘zure’ maatregelen. Denk bijvoorbeeld aan het uitdelen van deelvervoervouchers (zoet) in combinatie met strengere regels zoals milieuzones of het beperken van parkeervergunningen (zuur). In Nederland, waar draagvlak cruciaal is, blijkt juist deze combinatie effectief: bewoners zijn bereid duurzame alternatieven te overwegen als ze aan de ene kant worden gestimuleerd én aan de andere kant worden geconfronteerd met duidelijke keuzes.
Wil je aan de slag met het ontwikkelen van een mobiliteitshub, dan is dit hét moment om in gesprek te gaan met bewoners. Data over gezinssamenstellingen en wijkprofielen geven al richting, maar persoonlijk contact levert de echte inzichten op. Door met toekomstige gebruikers te praten ontdek je welke zorgen er leven, wat mensen belangrijk vinden en hoe je de inrichting van een hub daarop kunt afstemmen.
Dat gesprek stopt niet na de oplevering van de hub. Het is minstens zo belangrijk om te blijven volgen hoe de hub gebruikt wordt: zijn er onderdelen die nauwelijks worden gebruikt? Wat kan er beter? Welke ideeën hebben gebruikers zelf? Een heldere aanpak voor monitoring, en budget om op basis daarvan bij te kunnen sturen, zijn daarom essentieel voor blijvend succes.
Benieuwd naar de resultaten van ons onderzoek? Of wil je gericht advies over de inrichting van jouw hub of flankerend beleid? We denken graag met je mee. Neem contact op met ons team van adviseurs. Samen maken we mobiliteit slimmer, duurzamer en mensgerichter.
De volgende blog gaat in op hoe je als gemeente bewoners actief kunt betrekken bij het ontwikkelen van mobiliteitshubs. Wil je deze artikelen liever via e-mail ontvangen? Laat het ons weten!